Overdenking: Gered om te redden – Psalm 116

8 april 2020 door

U hebt mijn ziel gered van de dood, mijn ogen van tranen gedroogd. Nu mag ik wandelen in het land der levenden, voor het oog van de Heer. Ik bleef vertrouwen, ook al zei ik:
Ik ben diep ongelukkig. Hoe kan ik aan hem terugdoen, wat hij voor mij heeft gedaan. (ps. 116, 8 vv)

De melodie zoals die in het Liedboek staat heb ik altijd buitengewoon vrolijk en opgewekt gevonden en zij past ook prima bij de tekst:
            God heb ik lief want die getrouwe heer
             nam, toen ik riep, met toegenegen oren
             mijn woorden aan. Hij zal mij blijven horen
             en levenslang ben ik niet eenzaam meer
.

Het is een mooi lied om straks als de coronacrisis voorbij is, te zingen. Tenminste als je de dans bent ontsprongen, want dat is vooralsnog wel spannend. Ik betrap me erop, als ik in de buurt van mensen kom, dat ergens een alarmbelletje rinkelt van dreigend gevaar.

De psalm weerspiegelt wat velen nu meemaken en doormaken. Gevoel van angst en pijn, want banden van de dood omknelden mij, en angsten van het dodenrijk grepen mij aan (vs. 3). Dat geldt op dit moment in Nederland tenminste voor een paar duizend mensen, die vechten voor hun leven, met vele naasten in spanning daaromheen. De psalm ontwikkelt zich verder volgens beproefd recept. De nood waarin de dichter zich bevindt, leert hem (of misschien was het wel een haar) te bidden. Hij spreekt zijn angsten en zorgen uit, maar … hij doet dat in vertrouwen. Hij stort zijn hart uit en heeft daarbij ook echt het gevoel dat iemand hoort, ja zelfs met grote aandacht en ‘toegenegen oren’. Wat hem optilt is het gelovige gevoel niet alleen te zijn, maar geborgen in de schaduw van de eeuwige, wiens naam staat voor alles wat hij zelf ook van levensbelang acht: genade, goedheid en recht; ontferming, aandacht en eenvoud. Het is juist met het oog op deze dingen dat God heeft gezegd: Ik zal er zijn, dáár!, bij díe dingen wil ik genoemd zijn. En het is precies die nabijheid, die de dichter voelt en waardoor hij wordt vastgehouden en opgetild.

En later, als de crisis voorbij is en wij weer onbekommerd voortgaan in het land der levenden: is dankbaarheid op z’n plaats. Niet meer dan normaal is het om dan bewust te wandelen ‘voor het oog van de Heer’. Dat wil zeggen, om dan opnieuw en met een nieuw bewustzijn te leven en handelen in de geest van de Heer die er niet alleen zal zijn, maar die er ook wás, midden in de benauwdheid. Ik besluit met een strofe van Karel Eykman:

Dat ik opnieuw begin heb ik aan hem te danken.
terugbetalen is waar ik naar streef.
daartoe ben ik nu hier, tussen de mensen.
Alles wat ik kreeg, wordt nu wat ik geef.