Paastijd (1)
2 mei 2023In de verhalen van de Paastijd (tussen Pasen en Pinksteren) breekt het besef van “opstanding” in flarden en vlagen door bij de volgelingen van Jezus. Zijn dood had hen eerst in een diepe put geworpen, het gevoel dat alles hen uit handen was geslagen, omdat de stem van hun leermeester-profeet tot zwijgen was gebracht – dat was The Passion op Goede Vrijdag, het einde van hun idool. Maar vanaf Pasen begint langzaam het besef door te breken, dat Jezus weliswaar is gedood, maar dat zijn woorden en Geest verder gaan. En dat het nu aan hén is om zélf op te staan; om in de kracht van diezelfde Geest het werk van hun messias Jezus voort te zetten. Dat alles wordt samengebald in het “grote woord”: “Hij is opgestaan”. Hoe kwamen ze daar toe om dat zo te formuleren?
Opstanding? Verschijningen
Het Bijbelse Paasverhaal vertelt direct al op de eerste dag van “verschijningen” van Jezus aan de leerlingen. Terwijl de “deuren gesloten zijn” hebben de vrienden ineens de ‘ervaring’ dat Jezus, die gestorven was, in hun midden verschijnt. Of twee volgelingen die van Jeruzalem op weg zijn naar Emmaüs, krijgen opeens gezelschap van een derde persoon, in wie ze uiteindelijk Jezus menen te zien. Bij al dergelijke “verschijningen” is Jezus onverwacht bij hen en even onverwacht weer verdwenen. Ze horen hem dan spreken en dingen zeggen, die ze voorheen net zo van hem hadden gehoord en geleerd. Als Thomas, één van de leerlingen, van zo’n ervaring hoort, gelooft hij er niks van. Hij was er niet bij toen Jezus aan de anderen was verschenen. En volgens hem zijn ze simpelweg slachtoffer van pure inbeelding. Jullie denken dat je Jezus hebt gezien, maar dat is helemaal niet zo.
De vraag is nu: Hoe moet je deze verschijnings-gezichten duiden. Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen predikantswerk, dat ik ooit hoorde, meemaakte in de Wieringermeer. De volgende week ga ik er op door, nu die ervaring.
“Ik heb Romke ook weer gezien”
Van een ouder echtpaar, ruim in de 80, had ik de man begraven, althans de uitvaart geleid. Het waren nuchtere mensen, van oorsprong Friezen. Tijdje later bezocht ik de weduwe.
Hoe gaat het met U? Het ging wel. En zo spraken we wat over haar leven, nu zonder man. Maar ze had iets wat ze wilde vertellen. En op zeker moment zei ze, beetje aarzelend:
k’ha Romke ek weer sjoan – ik heb Romke ook weer gezien.
Oohh!, zei ik: hoe ging dat ?
Nou zei ze: ik zat hier in de stoel en toen opeens stond hij daar in de hoek van de kamer …
Bijzonder! … en zei hij ook iets tegen u?
Ik ben er niet meer – had hij gezegd:
… ik ben op een goede plek – en ik kom niet weer bij je terug;
je moet jezelf nu redden en dat kún je ook! …
… Daarna was hij nog even in haar kamer geweest
… en vervolgens zag ze hem niet meer: was ie weer weg …
Reageren als de ongelovige Thomas?
Als ik Thomas was geweest dan had ik moeten zeggen:
“Nee, mevrouw, dat geloof ik niet hoor:
dit kan helemaal niet. Uw man is dood,
we hebben hem begraven. U moet zich vergissen”.
Zelf denk ik dat dat een vreselijk verkeerde reactie zou zijn geweest. Het zou slaan als een tang op een drumstel.
Natuurlijk was haar Romke niet met lichaam en al uit zijn graf gekropen?
Als er – bij wijze van spreken – een camera in de kamer had gestaan, op het moment dat zij haar man weer zag, dan zou er op de beelden van haar echtgenoot NIETS te zien zijn.
Maar zijn VROUW zag hem wél, en góed ook! en háár-scherp!
En het voelde voor haar vertrouwd. Het deed haar goed, dat de man met wie ze haar leven
had gedeeld, nu op een goede plek was.
Ook dat hij haar dit even liet weten in deze ‘verschijning’ …
en haar bovendien nog even bemoedigde door te zeggen:
Je KUNT het nu zelf alleen af, dat gaat je lukken …..
Vraag is nu: Zouden de verschijningen van de gekruisigde Heer
misschien van een zelfde soort kunnen zijn? Daarover volgende keer meer.